"Vleermuizen en Evolutie"
Door Ron Lyttle     http://www.creationism.org/dutch/bats_nl.htm

Heb je ooit op een warme zomeravond tijdens de schemering vliegende wezens gezien, dartelend en fladderend in de lucht? Vogels, dacht je eerst, maar toen je beter toekeek, zag je tollende, vallende en wapperende bewegingen die niet bij vogels horen. Vleermuizen! Opeens realiseerde je het. En ofwel was je verheugd dat je hen in actie kon observeren, ofwel werd je beangstigd door de mythen rond Dracula en vampieren, of dacht je aan de gevaren van hondsdolheid.

Doorheen de eeuwen zijn vleermuizen, hoofrolspelers in mythen en legenden, misbegrepen en gevreesd. Maar wat zijn vleermuizen en waar komen ze vandaan?

   Wat zijn vleermuizen?
Vleermuizen zijn zoogdieren. Ze zijn bedekt met een pels. De jongen worden levend geboren en worden gevoed met tepels die zich situeren aan de zijden, onder hun vleugels. Maar wat ze uniek maakt onder de zoogdieren is niet enkel het feit dat ze perfect ontworpen zijn om ondersteboven te hangen, zoals de luiaard, maar vooral dat ze kunnen vliegen. Het zijn de enige zoogdieren die vliegen. Vliegende eekhoorns of vliegende lemuren kunnen enkel zweven. Alleen vleermuizen kunnen echt vliegen.


Vleermuizen zijn geen knaagdieren, ondanks dat veel mensen hen zien als vliegende muizen. En leden van het Myotis geslacht (inclusief de Kleine Bruine Vleermuis, Myotis lucifugus) worden in het Engels muis-orige vleermuizen genoemd. Maar ze werpen slechts 1 jong per jaar (enkelingen krijgen er twee tot maximum 4), en ze leven, afhankelijk van de soort tussen 12 en 30 jaar. Vleermuizen zijn zo uniek dat ze in een aparte orde worden geklassificeerd: de Orde van de Chiroptera, wat “hand-vleugelen” betekent. Zoals de naam duidelijk maakt, bestaat hun vleugel uit een arm die uitloopt op een pols met een duim en 4 verschillende vingers die de ribben van de vleugel vormen. Deze ‘vingers’ zijn verbonden door vlieghuid in tegenstelling tot de vleugel van een vogel die een sterk afgeslankt aantal ‘vingerkootjes’ telt. Als vleermuizen niet vliegen vouwen ze hun vingers terug langsheen hun voorarmen.

Terwijl de duimen van de meeste insect-etende vleermuizen, die hun prooi vangen in de vleugel, klein en zwak zijn, heeft de duim van de grote fruit-etende vleermuis, die ook Vliegende Hond word genoemd (omwille van hun hondachtige of vosachtige kop), een zeer lange en sterke duim met gekromde nagels als klauwen, die ze gebruiken om in bomen te klimmen en om fruit te grijpen. Vleermuizen hebben evenveel vingers als de onze maar ze zijn proportioneel veel langer. Zo wordt het laatste beentje van de middenvinger van de Rodriguesvleerhond (Pteropus rodricensis) in rusttoestand teruggeplooid tot voorbij de elleboog.

Kijk even naar jouw vingers en voorarm; Probeer je vingers te plooien tot tegen je arm en stel je voor dat je vingers tot voorbij je elleboog komen. En vergeet ondertussen niet om je duim vooruit te strekken om te klimmen en te grijpen. En dan is er de vlieghuid die de vingers, behalve de duim, verbindt en die zich uitstrekt van de arm over het lichaam tot aan de enkel, en bij de meeste soorten tot aan een gedeelte van de staart en soms zelfs de gehele staart omvat. Als vleermuizen hun armen en vingers strekken, zijn hun vleugels klaar voor de vlucht. Door hun ‘handen’ te vormen, controleren ze de vorm van hun vleugels. Slowmotion fotografie (National Geographic Video) toonde aan hoe insect-etende vleermuizen insecten opschepten met hun vleugels en staartmembramen om ze in volle vlucht te verplaatsten naar hun mond. Het zijn echt wel unieke zoogdieren.

De orde wordt nog eens onderverdeeld in 2 onderordes: de Megachiroptera, de “grote vleermuizen” en de Microchiroptera, de “kleine vleermuizen”. Alle insect-etende vleermuizen zijn Microvleermuizen; ‘Bladneuzen van de Oude Wereld’ en de ‘Vliegende Honden’ zijn Megavleermuizen. Alle andere soorten zijn hoofdzakelijk op basis van hun grootte bij de ene of gene soort. Het indelingssysteem kon echter niet behouden blijven toen ontdekt werd dat er sommige ‘Micro’s’, zoals de Jamaicavruchtenvampier (Artibeus jamaicencis), fruit bleek te eten en een Vliegende Hond: de (Syconycteris australis), (gelijkt op een kleine bruine vleerhond) slechts 14 gr bleek te wegen.

   Evolutionaire oorsprong
Omdat de meeste vleermuizen insecten eten, hebben evolutionisten altijd gedacht dat vleermuizen geëvolueerd waren uit primitieve insectivoren, zoals de spitsmuis of de mol. De vruchteneters hadden dan hun dieet moeten aanpassen onder ecologische druk.

Tot J.D. Smith (Smith pp.347-365) in het begin van de jaren ’80 aangaf dat Mega- en Microvleermuizen apart moesten zijn geëvolueerd omdat er meer fysiologische verschillen zijn tussen de 2 dan enkel de grootte. Microvleermuizen hebben bv. een complex schoudergewricht en enkel een klauw op de duim terwijl Megavleermuizen een eenvoudig schoudergewricht hebben en klauwen op zowel de duim als de eerste vinger. Micro’s gebruiken echolocatie (sonar), terwijl Macro’s hoofdzakelijk vertrouwen op hun scherp zicht. Micro-tanden zijn ontworpen voor prooien, terwijl de tanden van Macro’s planten vermalen. Megavleermuizen leven enkel in tropische gebieden die gans het jaar in voedsel voorzien. Veel Microvleermuizen houden een winterslaap om de winter door te komen.

In 1986 gaf Dr. John Pettigrew aan dat Vliegende Honden het meest leken op primaten. (Pettigrew p. 1), en dat ze samen met de vliegende lemuren, die ook een eigen orde zijn maar niet kunnen vliegen, een gemeenschappelijke voorouder deelden met de primaten.

Hij baseerde zijn conclusies op onderzoek dat aantoonde dat primaten unieke zenuwbanen in de hersenen hebben die te maken hebben met het zicht. Deze banen zijn zo uniek dat men dacht dat ze primaten van niet-primaten onderscheidden. Dr. Pettigrew ontdekte ook dat alle Vliegende Honden ze bezaten, inclusief de kleine bruine vleerhond die we hierboven aanhaalden, maar dat geen enkele Microvleermuis ze bezat. Aangezien ook de vliegende lemuren deze banen hebben, poneerde hij, dat ze werkelijk allen primaten zijn, een gemeenschappelijk voorouder deelden en dat de vliegende kracht van vleermuizen zich ontwikkelde in een tweede (later) stadium en dat de gelijkenis met de Microvleermuizen een toevallige samenloop was.

Sedertdien hebben andere onderzoekers deze ‘dubbele oorsprong’ aangevochten. (Gibbons p. 34) Studies met mitochondraal DNA hebben aangetoond dat vleermuizen nauw verwant zijn en verschillend zijn van primaten. Daarenboven hebben alle vleermuizen een spiercomplex in de vleugels die verschillend is van die van vogels en alle zwevende zoogdieren.

In plaats van te beweren dat alle gelijklopende aanpassingen die nodig zijn om te vliegen, apart evolueerden in de twee vleermuisgroepen, is de alternatieve verklaring dat het juist de analoge zenuwbanen zijn die gelijklopend evolueerden, in combinatie met visuele scherpzinnigheid, bij de vliegende honden, de vliegende lemuren en de primaten. Allen moeten immers op hun zicht vertrouwen om voedsel te vinden. De Microvleermuizen moeten echter hoofdzakelijk vertrouwen op hun gehoor en echolocatie en ontwikkelden daarom nooit dergelijke zenuwbanen

   Bewijs
Om de oorsprong van vleermuizen te verstaan kunnen onderzoekers levende dieren bestuderen. Maar niemand was miljoenen jaren geleden aanwezig om de vorming van vleermuizen te observeren. Ze moeten zich dus baseren op fossielen om het bewijs te leveren van hun stelling. Wat is dan het bewijs? Wat zeggen de fossielen? In Bioscience, Mei 1992, vinden we volgend citaat:
"Jammer genoeg maken de beschikbare fossielen het alleen maar ingewikkelder. Ze geven niet de wijzigende morfologie weer tussen viervoeters en vliegende vleermuizen. We zien dieren die bijna even gesofisticeerd zijn als hun moderne verwanten"  (Thewessin p. 340).

En in Bats:  A Natural History, zegt John Hill bijna net hetzelfd:
 "...alle fossiele vleermuizen, zelfs de oudste, zijn duidelijk volledig ontwikkelde vleermuizen en werpen dus weinig licht op de overgang van hun voorouders" (Hill p. 33).

Het oudste gekende skelet, verondersteld 60 miljoen jaar oud (Wilson p. 79), is een volledig gevormde vleermuis die blijkbaar al echolocatie bezat. (UCMP Berkeley)

Als je een evolutionist vraagt naar de voorouders van een vleermuis zal hij, naar alle waarschijnlijkheid, (zoals het ZooBooks deel over vleermuizen) je een mytisch dier tonen met uitgerekte ledematen,verbonden met een uitgerokken huid die van tak naar tak zweven zoals de huidige vliegende eekhoorns. Het zal poten hebben aan de 4 ledematen, en het wordt wellicht voorgesteld hangend aan een tak met de huidplooien die naar beneden hangen. (Wood and Rink p.6). Wat de evolutionist niet zal tonen is enige vorm van overgang tussen de poten, gebruikt om te staan en te lopen, en de hand-vleugel om te vliegen. Hij zal het je niet tonen omdat er geen fossielen bestaan van dergelijke wezens, en hij kan zich ook niet inbeelden hoe zo’n overgangsvorm er moet uitzien. Hij zal je ook de verklaring schuldig blijven hoe ‘survival of the fittest’ dit zou kunnen bewerkstelligen. Op een bepaald punt zouden de uitgelengde voorvoet, lang voordat het de ribben van de vleugel wordt, de beweging hinderen van de bewegingen die een viervoeter moet maken. En waarom en hoe zit dat dan met het ondersteboven hangen? Vogels roesten bijzonder goed rechtop. Hoe kan ‘survival of the fittest’ een dier ondersteboven draaien, rekening houdend met alle fysiologische veranderingen die noodzakelijk zijn om deze positie te behouden? Probeer maar eens te slikken terwijl je ondersteboven hangt! En wat gebeurt er met je bloed na een tijdje? Nochtans eten, slapen en paren vleermuizen ondersteboven. En vele soorten werpen zelfs in deze positie.

   Evolutiemechanismen
“Survival of the fittest” is maar de helft van het standaardantwoord dat je krijgt van een evolutionist als je vraagt naar evolutiemechanismen. Ze zullen verwijzen naar voorbeelden zoals Darwin’s bekende vinken, of naar bacteriën die immuun worden voor antibiotica die tegen hen gebruikt wordt. Maar zijn dat voorbeelden van evolutie of zijn het eerder gevolgen van selectieve kweekprogramma’s. Is er nieuwe informatie aanwezig?

In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn ‘Origin of Species’, waarin hij het concept voorstelde van de evolutionaire ontwikkeling van de soorten, deels gebaseerd op zijn observaties op de Galapagos Eilanden. Daar observeerde hij dat er op alle eilanden vinken waren die geleken op de vinken van het vasteland van Zuid-Amerika, maar dat ze ervan verschilden in snavelvorm (in overeenstemming met hun verschillend dieet) en in kleur en dat zowel onderling als met de “oudervink” van het vasteland. Gelijkaardige verschillen werden opgemerkt bij schildpad- en hagedissoorten op de eilanden. (Darwin p. vi). Hoewel hij toegaf dat fossiele vondsten zijn idee niet ondersteunden (Darwin pp 272-3, 423), stelde Darwin dat dezelfde druk die deze variaties voortbracht bij vogels ook een verklaring waren voor de grote verschillen tussen de soorten, families en ordes en dat allen moesten voorkomen van een gemeenschappelijke voorouder door de opeenstapeling van vele kleine veranderingen in een ver verleden. Het moderne evolutionair denken vindt in deze observaties en bedenksels hun oorsprong.

Jammer genoeg werd een ander beroemde observatie pas zeven jaar later gepubliceerd in 1866. Toen bracht Gregor Mendel verslag uit van zijn observaties en experimenten met de kleur van erwtenplantjes. (World Book Encyclopedia vol.9 p202). Hij had gemerkt dat erwtenplanten in zijn tuin ofwel rode of witte bloesems hadden. En hij ontdekte dat hij door zorgvuldig gecontroleerde bestuiving erwten kon kweken die ofwel enkel witte ofwel enkel rode bloesems, ofwel beide hadden en dat er een regelmatig en voorspelbaar patroon was van de ene op de andere generatie. Ik schreef ‘jammer genoeg’ want vóór deze publicatie begreep men het mechanisme van erfelijkheid niet. Mensen dachten dat karakteristieken verworven werden door 1 dier of plant en doorgegeven konden worden aan de volgende generatie. En dus wist niemand hoe een rode-bloesem-plant erwten kon voortbrengen die zowel witte als rode bloesems hadden (World Book Encyclopedia, vol. 9 p. 208, vol. 13, p. 398). Het duurde inderdaad tot 1900 vooraleer men de belangrijkheid van Mendel’s werk begon in te zien en het toegepast werd op andere karakteristieken van zowel planten en dieren waardoor de moderne genetische wetenschap een spectaculaire groei kende. Mocht Darwin geweten hebben van genen en chromosomen en hun effect op de erfelijkheid, zoals Mendel rode-bloesem planten en witte-bloesem planten selectief kon kweken, dan had hij kunnen beseffen dat ‘natuurlijke selectie’ aan de basis lag van de vinken met verschillende snavelvorm en kleur. De verschillende snavelvormen en kleuren waren in potentie aanwezig in de oorspronkelijke populatie, zodat van een echte verandering of mutatie geen sprake is. Wat Darwin beschouwde als verschillende soorten kan in werkelijkheid niet meer geweest zijn dan de extreme variatie tussen een Grote Deen en een Chihuahua (beiden zijn honden) of tussen een miniatuur paard en een Clydesdale trekpaard. Deze extremen, klaarblijkelijk duidelijk verschillende soorten, zijn in werkelijkheid genetisch (indien niet mechanisch) in staat om te paren en een levensvatbare nakroost te produceren.

Zo is het ook met de bacteriën. In elke normale populatie zijn er een aantal individuen die het medicijn zullen overleven dat alle anderen doodt. Als enkel deze overblijven om verder te kweken, kom je automatisch bij een nieuwe populatie van medicijn-resistente bacteriën. Er is evenwel geen mutatie geweest, in tegenstelling tot wat in populaire literatuur wordt beweerd. (Wieland p.11)

Bij al deze voorbeelden is er geen aangroei geweest van het genetisch materiaal, geen toename van informatie. Als erwten nog enkel rode of witte planten kunnen voortbrengen, hebben ze de genen verloren die de code bevatte voor het andere kleur. Op dezelfde manier hebben de vogels met een korte, sterke bek de mogelijkheid verloren om een lange of spichtige bek te maken. En de bacterie verloor ook de potentie die het eens had. Als de omgevingsfactoren veranderen worden ze minder aanpasbaar, niet méér. Evolutie heeft echter een toename van informatie nodig om nieuwe soorten te kunnen voortbrengen. Anders gezegd: amoebes blijven amoebe, vis blijft vis, en vleermuizen komen voort uit andere vleermuizen.

‘Mutatie’ is de andere helft van de standaardverklaring voor evolutie. Er wordt aangenomen dat over ontelbare generaties heen er fouten voorkomen in de genetische code, die nieuwe karakteristieken voortbrengen, met nieuwe soorten als gevolg. Is dat correcte wetenschap of neemt mijn zijn wensen voor waar?

Ieder levend wezen, van het simpelste virus tot het meest complexe dier, bevat in zijn cellen zeer complexe onderdelen, nucleïnezuren genoemd. Er zijn twee vormen, ribonucleïnezuur (RNA) en desoxyribonucleïnezuur (DNA) (World Book encyclopedia vol.14 pp. 602-603) Virussen hebben slechts 1 van de twee, maar cellen bevatten de beide. Terwijl RNA de eiwitproductie controleert, is DNA het belangrijkste component in chromosomen, die de blauwdruk of het erfelijkheidspatroon aanlevert.

Iedere keer als de cel zich in twee deelt moet het RNA in het cellichaam en de DNA in de kern exact worden gecopieerd, met 1 copie in elke cel. DNA is een ongelofelijk complexe molecule, die lijkt op een spiraalvormige ladder. De zijden van deze ladder bevatten fosfaten en suikers, terwijl de sporten gevormd zijn door 2 tot vier mogelijke bases in alle mogelijke combinaties. De exacte opmaak en volgorde van de ‘sporten’ variëren van het ene levend wezen tot het andere. Iedere DNA ‘ladder’ heeft ongeveer 20.000 ‘sporten’ en iedere chromosoom bevat vele duizende DNA moleculen. RNA heeft een gelijkaardige structuur, maar de suiker is verschillend, en 1 van de vier basen is ook verschillend.

Aangezien de chromosonale DNA (en in sommige gevallen RNA) de drager is van de blauwdruk van iedere cel en individu, zal de cel defect zijn van zodra een van de duizenden ‘sporten’ beschadigd raakt of als verschillende combinaties in de kopie vervangen worden. In tegenstelling tot wat de populaire wetenschap beweert, zullen de meeste wijzingen in de DNA structuur (mutaties) in het beste geval een verzwakking zijn en in het slechtste de cel doden. Heel uitzonderlijk is de wijziging neutraal en voordelige veanderingen zijn virtueel onbestaande (Sunderland pp 142-143). Om een gezond, volledig functionerend individu te maken, moet iedere kopie van DNA en RNA identiek zijn aan het origineel, tot aan de laatste ‘sport’. “Verzwakte schubben” van dinosaurussen kunnen noch logisch noch wetenschappelijk muteren in een wonderlijk-complex vogelveer. Er zou veel te veel genetisch materiaal moeten worden toegevoegd om dat voor elkaar te krijgen en mutaties voegen geen informatie toe (Sunderland p 154). In enkele uitzonderlijke voorbeelden is er een mutatie geweest die een bacterie toestond om het effect van een antibioticum te weerstaan, maar enkel omdat de mutatie de normale functie waar het medicijn op inwerkte blokkeerde (Wieland p.12) Opnieuw, dit is een verlies van informatie, geen toename!

Kortom, “survival of the fittest” en “mutaties” kunnen logischerwijze onmogelijk een volledig functionele hand-vleugel verklaren in zelfs de oudst bekende vleermuisfossielen ongeacht hoeveel tijd men voorziet, iets wat Darwin niet kon begrijpen. Hij nam blindelings aan dat er zo’n ontwikkeling was geweest. Hij zei: ‘ik zie geen onoverkomelijke problemen” (Darwin, p. 142) Hij kon toen niet begrijpen hoe ongerijmd de vele kleine stapjes waren om van een zwevend dier te evolueren in een vleermuis in het licht van de moderne kennis van genetica en DNA.

   Het alternatief
Een veel eenvoudiger verklaring is dat vleermuizen, zoals auto’s en vliegtuigen, het product zijn van een weldoordacht intelligent ontwerp; elke verschillende vorm en alle kenmerken waarmee vleermuizen zijn uitgerust om te functioneren in verschillende ecologische omgevingen. Alle anatomische details die nodig zijn om te vliegen en ondersteboven te hangen werden bedacht of geprogrameerd in de genetische code. De poten van de vleermuizen zijn volledig ontspannen als ze hangen. (Dr. Blaie Csuti, personal communication, 17 Oktober 1998), en vragen inspanning om los te laten. Hoe kon dit evolueren? Bracken Cave, van zuid-centraal Texas, is thuis bij zo’n 20 miljoen Mexicaanse staartloze vleermuizen (McCracken pp 67-68). Iedere vleermuis moet de echo herkennen van zijn eigen roep temiddden van miljoenen andere echos om botsingen te voorkomen en zijn weg te vinden. Hoe kan zo’n eigenschap ontwikkelen door mutatie?

Het probleem met het aanvaarden van Intelligent Ontwerp is niet dat het onwetenschappelijk is. Want zoals reeds werd besproken is het juist evolutie die onwetenschappelijk is in zijn vooronderstellingen. Neen, het echte probleem ligt erin dat als je intelligent ontwerp aanvaardt, je meteen te maken krijgt met een ontwerper. Het omschrijven van de natuur en de identiteit van deze Ontwerper ligt in de religieuse sfeer. En als er echt een Ontwerper is, dan is de Bijbel misschien toh waar wanneer het spreekt over een God die beweert het ganse universum en al wat er in is, te hebben geschapen. En misschien moeten mensen dan verantwoording afleggen bij deze Schepper. Voor veel mensen, wetenschappers en leken, is dit afleggen van verantwoording onaanvaardbaar. Ondenkbaar. Er moet daarom dus wel een verklaring zijn die geen Schepper vereist. (En daartoe zijn ze bereid ver te gaan, feiten te verdraaien of te negeren om toch maar zo’n uitleg te vinden). Dat is de echte reden die hen weerhoudt om ontwerp te kiezen boven evolutie, in weerwil van wat de feiten lijken te bewijzen. Sommige eerlijke wetenschappers echter, houden vol dat de feiten het bewijs tonen van een intelligent ontwerp. (zie Dr. Michael Behe, ‘de Zwarte Doos van Darwin’, en Dr. Michael Denton, ‘Evolutie, een theorie in crisis’, om er maar twee te noemen).

Astronomen spenderen miljoenen euro’s in het bouwen van reuze-radar-telescopen om het heelal af te speuren naar niet-willekeurige radiosignalen. Men gaat ervan uit dat een niet-willekeurige, ordelijke sequentie het bewijs is van intelligentie in het heelal, want het kan immers niet voortkomen uit een toevallige stellaire activiteit. Maar als micro-biologen hun microscoop richten op de studie van DNA moleculen, worden deze niet-willekeurige-sequenties gezien als toevallige voorvallen. Is dat logisch? Is dat wetenschappelijk?

Als conclusie van zijn boek, Evolution: A Theory in Crisis, ‘Evolutie, een theorie in crisis’ zegt Denton het zo:

"...Niemand heeft ooit het aaneensluitende continuüm van functionele vormen gezien [De vele kleine stapjes van Darwin] die alle levensvormen uit het heden en het verleden verbindt. Het concept van deze voortschrijdende natuur bevindt zich in de geest van de mens, nooit in de feiten van de natuur. Daarom juist werd door de verdedigers van de doctrine van de voortschrijdende natuur het puur empirisch onderzoek noodzakelijkerwijze teruggeschroefd. En in tegenstelling tot wat wordt aangenomen onder evolutionaire biologen zijn het juist de anti-evolutionisten geweest die binnen de wetenschappelijk gemeenschap strak zijn blijven vasthouden aan de feiten en voorstander waren van een meer strikte empirische aanpak."  (Denton pp.353-354).

Zijn vleermuizen geëvolueerd of zijn ze intelligent ontworpen?  Denk er maar eens over na en wees eerlijk!
 

   Referenties

Behe, Michael (1996).  Darwin's Black Box: the Biochemical Challenge to Evolution, The Free Press, New York, N.Y.
Darwin, Charles (1872, reprint 1963).  On The Origin of Species by Means of Natural Selection, 6th ed. (with new preface), The Heritage Press, New York, N.Y.
Denton, Michael (1986).  Evolution: A Theory in Crisis, Adler & Adler, Bethesda, Maryland.
Gibbons, Ann (1992).  Is "Flying Primate" Hypothesis Headed for a Crash Landing?  Science, Apr. 3, v. 256 n. 5053, p. 34.
Hill, John E., and James D. Smith (1984).  Bats:  A Natural History, University of Texas Press, Austin.
McCracken, Gary F., and Mary K. Gustin (1987).  Batmom's Daily Nightmare, Natural History, Oct., v. 96  n. 10, pp. 66-73.
National Geographic Society (1973).  Strange Creatures of the Night [Video].
Pettigrew, Dr. John D. (1986).  Are Flying Foxes Really Primates?  Bats, Jun. v. 3 n. 2, pp. 1-2.
Smith, J. D., and G. Madkour (1980).  Penial Morphology and the Question of Chiropteran Phylogeny, Proceedings of the 5th International Bat Research Conference, Texas Tech Press, pp. 347-365.
Sunderland, Luther D. (1988).  Darwin's Enigma, 4th Ed., Master Book Publishers, Santee, CA.
Thewissen, J. G. M., and S. K. Babcock (1992).  The Origin of Flight in Bats, BioScience, May, v. 42 n. 5, pp. 340-345.
UCMP Berkeley (1999).  Chiroptera:  Fossil Record.  [On-Line].  Available:  http://www.UCMP.Berkeley.EDU/mammal/eutheria/chirofr.html.
Wilson, Don E. (1997).  Bats in Question, Smithsonian Institute Press, Washington D. C.
Wood, Linda C. and Deane Rink (1994).  ZooBooks: "Bats". California: Wildlife Education Ltd.
World Book Encyclopedia (1999).  Heredity, v. 9 pp. 200-210.
World Book Encyclopedia (1999).  Mendel, Gregor Johann, v. 13 p. 398.
World Book Encyclopedia (1999).  Nucleic Acid, v. 14, pp. 602-603.
 


Ron Lyttle is een vrijwillige medewerker van de zoo van Oregon in Portland, gespecialiseerd in vleermuizen van over heel de wereld. Meestal spreken zijn collega’s en de toeristen hem aan met ‘Batman’. Hij schreef onderstaand artikel en gaf zijn goedkeuring om het op deze webpagina te publiceren. Ron is ook een actief lid van DSA, “Design Science Association” te Oregon voor de studie rond creatie/evolutie thema’s. 
 
"Vleermuizen en Evolutie"
<http://www.creationism.org/dutch/bats_nl.htm>

Home:  Nederlands
www.creationism.org